Van 20 jaar verhalen
Bij de 20ste verjaardag van de kraakaktie
voor het behoud van De Duif in 1994
Inhoud
Voorwoord
Hoe het begon
Groei naar volwassenheid
Preek op de vierde zondag van de vasten, 28 maart 1976
De geschiedenis van het theologisch denken over de eucharistie
Toespraak tijdens de viering op zondag 22 juni 1986
Politiek-maatschappelijke betrokkenheid
Inleiding en toespraak tijdens de viering op zondag 12 oktober 1975
Kerkasyl als middel voor een verblijfsvergunning
Ben je een goed christen als je zeer religieus bent?
Preek op het feest van Maria’s ten hemel opneming, zondag 20 augustus 1978
Basisbeweging ja of nee? De klankbordgroep en de BBN
Lily Hageraats
Herdenkingsdienst in ‘De Duif’ op 8 februari 1989
Rede voor Lily Hageraats (1903-1989) door Ton Wiemers
Voorwoord
Twintig jaar nieuwe wegen gaan met een groep mensen is een ingrijpend proces. Daar moét iets van op papier komen, niet uitsluitend in de vorm van notulen en vergaderstukken: het verhaal van mensen verdient uitgebreide aandacht.
Eigenlijk zou een werkelijk schrijver alles moeten vastleggen van de jongste geschiedenis van – wat vroeger bekend was als – de parochie en de kerk van de Heilige Willibrordus binnen de Veste. Tot onze spijt tellen wij geen echte schrijver in onze gelederen, zodat we genoodzaakt zijn zelf te verhalen wat ons tussen 1974 en 1994 is overkomen.
Onze bedoeling is om markante gebeurtenissen te beschrijven en door ons van belang geachte toespraken op te nemen. Zo mogelijk willen we ook ruimte benutten voor wat anekdotes. Ons besluit staat vast. Dat boekje zal er komen. We willen het verhaal van De Duif beslist voor het nageslacht vastleggen en we zijn ervan overtuigd dat er nu ook wel geïnteresseerden zijn.
Voor u ligt een eerste proeve van wat ons voor ogen staat. We bieden het met enige schroom aan. Het verhaal vloeide namelijk niet zo vlot uit onze pen als we aanvankelijk dachten. Er is veel meer tijd nodig om het verhaal compleet te maken. Wij zijn benieuwd van u te horen of dat wat hier op papier staat prettig leest en interesse wekt naar meer. De definitieve uitgave zal zeker 20 á 25 gebeurtenissen belichten uit onze maatschappelijke en godsdienstige ontwikkeling en zal ook beter verzorgd worden. Een verhaal van een groep van honderd – steeds wisselende – mensen uit alle lagen van de maatschappij verdient dat.
Mimi Christiaans – voorzitter
januari 1994
De samenstellers van dit boekje zijn:
Lida Alberse
Mimi Christiaans-Wolthers
Ton van Hal
Diana Vernooij
Fred Vos
Ton Wiemers
Hoe het begon
Voor een goed begrip van de geschiedenis van De Duif, sinds de sluiting en heropening in 1974, moeten wij teruggaan tot juni 1968, toen het Pastoraal Plan Binnenstad Amsterdam verscheen. Dit plan, uitgebracht door een bisschoppelijke werkgroep, behelsde een ‘advies tot reorganisatie van de pastoraal en van de kerkvoorzieningen van de R.K. Kerk in de binnenstad van Amsterdam’. Het rapport geeft een uitvoerige beschrijving van de kerkelijke situatie en gaat onder meer uit van de op dat moment aan de gang zijnde afname van de woonfunctie van de binnenstad. Het aantal katholieken wordt geschat op niet veel meer dan 20.000 en voor dat aantal acht men het twaalftal kerkgelegenheden in de binnenstad veel te groot. Bovendien meent men dat de parochiestructuur niet meer past bij de specifieke city-functie van de binnenstad. Voorgesteld wordt daarom alle parochies in de binnenstad op te heffen en zeven kerken te sluiten. De overblijvende vijf zullen gaan functioneren als vijf kerkgelegenheden van één enkel orgaan in de vorm van een stichting, de zogenaamde Citykerk. Deze vijf zijn de Dominicus, de Mozes en Aäron, de Papegaai, de Begijnhofkapel en De Duif. De Duif meent men moeilijk te kunnen missen, want het is de enige kerk in de zuidelijke grachtengordel die dus een belangrijke territoriale functie heeft.
De zeven kerken die binnen de vijf jaar dienden te worden gesloten en verkocht waren de Anna, de Krijtberg, de Nicolaas, de Posthoorn, de Keizersgrachtkerk, de Zaaier en de Tichel.
Het rapport was een wat eenzijdig produkt van sociologie, een wetenschap die het in die jaren op veel terreinen voor het zeggen had. Men beoogde in feite alleen efficiency; de argumentatie was grotendeels financieel-economisch. Cultuur- en kerkhistorische bekommernis treft men er niet in aan en de enige bijdrage van de kant van de geesteswetenschappen is te vinden in die ene zin op de laatste bladzijde, dat de ‘nodige communicatie betracht dient te worden met de parochianen, die veel hebben bijgedragen tot de instandhouding van hun parochiekerk’. Evenmin spelen oecumenische argumenten een rol, integendeel zelfs. Op dezelfde laatste bladzijde van het rapport wordt min of meer dreigend opgemerkt dat de sluiting van de kerken nog veel ingrijpender zou zijn geweest als interkerkelijk gebruik van de kerken aan de orde zou zijn geweest. Op het resultaat van begonnen gesprekken hierover kan niet worden gewacht, men heeft haast.
Men had het nut en de noodzaak van het in standhouden van De Duif erkend en de eerste tijd leek de Citykerk in oprichting dan ook alles te willen doen om aan het godsdienstig leven van deze wijkgemeente een nieuwe bloei te geven. Maar al gauw kwamen de zwakke punten van de plannenmakerij aan het licht. In het rapport was voorgesteld de Nicolaaskerk te sluiten, maar sloop van een dergelijk monument achtte men niet haalbaar. Geadviseerd werd daarom met de gemeente Amsterdam te onderhandelen over een nieuwe bestemming. Deze onderhandelingen liepen echter op niets uit en de pas uitgevoerde, al te dure en daarom niet voltooide restauratie noopte de Citykerk dit gebouw als kerk te handhaven. Om toch zoveel mogelijk te blijven binnen de opzet van het plan werd daarom besloten in plaats van de Nicolaas De Duif te sluiten. Dit kerkgebouw was veel minder gezichtsbepalend voor de stad en er zou dus wel een sloopvergunning verkregen kunnen worden. De grond waarop de kerk stond leek zo een aantrekkelijk verkoopobject dat enige miljoenen zou kunnen opleveren. Deze ‘ruil’ van te slopen kerken werd binnenskamers geregeld zonder enig overleg met of raadpleging van het betrokken kerkvolk.
Pas in september 1973 kwamen de Duifparochianen via een brief van de pastores te weten dat hun kerk over drie maanden zou worden gesloten. Groot was de ontstemming. Op 6 oktober verspreidde het kerkbestuur een brief onder de kerkgangers, waarin de bestuursleden gezamenlijk vaststelden, dat het besluit tot sluiting van de kerk was genomen zonder overleg met hen, tegen hun wil en in strijd met de toezeggingen door het bestuur van de Citykerk aan hen gedaan.
Deze opstelling van het kerkbestuur was heel belangrijk voor het verloop van de nu volgende gebeurtenissen. Er ontstond nu namelijk in de Duifgemeenschap een houding van verzet. Het bestuur van de nieuwe Citykerk had zich al niet geliefd gemaakt door zijn autoritaire houding van besluitvorming zonder enige inspraak. Men had van de pastores de indruk gekregen dat zij aan de kant van de kerkgangers stonden, maar hun loyaliteit aan de besluiten van de Citykerk voelde men nu aan als verraad. Toch gaan katholieken niet zo gauw in openlijk verzet tegen hun bisschop. Nu het voltallige door de bisschop aangestelde kerkbestuur zich echter ook tegen de Citykerk keerde, formeerde zich weldra een actiegroep, die besloot te proberen de kerk open te houden. Er werden priesters gezocht en gevonden die bereid waren mee te doen, de werkzaamheden werden verdeeld en op 13 januari, een week na de officiële laatste eucharistieviering, ging de viering toch weer door alsof er niets was veranderd. Maar er was iets wezenlijks veranderd. De parochianen hadden de leiding in eigen hand genomen. De Duif was niet langer een traditionele parochiekerk, het was het tehuis geworden van een basisgemeente.
Groei naar volwassenheid
Het kraken van een kerkgebouw mag een revolutionaire daad zijn, in het geval van De Duif kwam het eerder voort uit behoudzucht. De actievoerders waren boos over de sluiting van de kerk en wilden behouden wat hen dierbaar was. De boosheid werd vooral veroorzaakt door de autoritaire en ondemocratische wijze waarop tot sluiting was besloten en daarom was de kraakactie als zodanig wel een teken des tijds. Het Pastoraal Concilie van de Nederlandse kerkprovincie was pas achter de rug en Nederlandse katholieken waren rijp voor een nieuw kerkbeeld, minder clericaal en meer open naar de wereld. Maar de leden van de actiegroep hadden bepaald geen helder beeld voor ogen hoe de nieuwe, open Duif er zou moeten uitzien. Ze hadden trouwens helemaal niet de gedachte dat hun actiegroep een lang leven beschoren zou zijn. De eerste weken was iedereen blij met de geslaagde actie en met de publiciteit, die voor een volle kerk zorgde. Er volgde een tijd van wachten op een reactie van de kant van Citykerk en bisdom. De eerste gesprekken hadden geen resultaat, beide partijen bleven aan hun standpunt vasthouden. De actiegroep publiceerde een zwartboek waarin haar standpunt werd verduidelijkt en het bisdom verklaarde het kerkbestuur ontheven van zijn taak. Er gebeurde verder niets. Het bisdom verkeerde kennelijk in de veronderstelling dat de actie vanzelf wel zou doodbloeden. Toen na enige maanden bleek, dat de ontstane situatie zich begon te consolideren, groeide de behoefte aan een aangepaste organisatie. De actiegroep werd omgezet in een Stichting tot Behoud van De Duif en er werd een interne democratische structuur opgezet met een dagelijks bestuur en frequente ledenvergaderingen. Het overwegend jeugdig karakter van de actiegroep maakte dat het enthousiasme zich een uitweg zocht in praktische zorg voor het kerkgebouw dat men nu beheerde en waaraan men nu kon werken als aan het eigen huis. Veel achterstallig onderhoud werd verricht en er werd zelfs een nieuwe verwarmingsinstallatie aangeschaft en door eigen mensen ingebouwd.
Het idee leefde sterk dat het gebouw moest blijven bestaan, allereerst als kerk voor de eredienst, maar dat niet alleen. Een dergelijk gebouw in een stad als Amsterdam had meer mogelijkheden en die moesten benut worden. Daarbij werd allereerst gedacht aan concerten, hetgeen voor de hand lag, want de kern van de actiegroep werd gevormd door leden van het parochiële zangkoor. Sommige leden daarvan hadden nogal wat relaties in de hoofdstedelijke muziekwereld en het bleek dan ook niet moeilijk bekende namen voor concerten in De Duif te engageren. Voordeel was dat de kerk beschikt over een voortreffelijke akoestiek en een monumentaal orgel. Bovendien heerste er in die jaren een rage in barokconcerten en was er een overvloed aan aankomend talent en nieuwe ensembles. De Duif bleek een welkome aanvulling op het tekort aan concertruimte en het concertleven nam in korte tijd een enorme vlucht. Twee of meer concerten per week waren geen uitzondering. Het betekende een massa werk voor de leden van de actiegroep om alles te organiseren, te administreren, de stad (illegaal) vol te plakken met affiches, het gebouw te verzorgen, enzovoort. Al na een jaar schreef een krant dat De Duif niet meer weg te denken was uit het hoofdstedelijk muziekleven. Het muziekleven van De Duif leek veel belangrijker dan het liturgisch leven en daarin lag de kiem voor een sluimerend conflict.
Een zwak punt van de kraakactie begin 1974 was het gemis van een toekomstperspectief dat voor iedereen duidelijk was. Daarvoor was de groep te onsamenhangend. De kern werd gevormd door het zangkoor, dat zoals in vele katholieke kerken destijds een eigen wereldje vormde. Zingen was hun hobby en het verlies van de kerk dreigde daaraan een eind te maken. Verder waren er trouwe parochianen uit de buurt, gehecht aan hun kerk als een voornaam deel van hun leven. De gezamenlijke drijfveer was boosheid over de gang van zaken en die drijfveer was een tijdlang voldoende om de groep bijeen te houden en enthousiast aan het werk te blijven. Maar gaandeweg vertoont zich een verschil in motivatie. De voorzitter van de stichting, dirigent van het koor, en ook organisator van de concerten, en de vice-voorzitter, priester-voorganger in de kerkdiensten, waren de spreekbuizen van de twee hoofdstromen die steeds meer tegenover elkaar kwamen te staan.
Wat de zaak compliceerde was dat de muzikale poot van De Duif het in zeker zin veel gemakkelijker had. Met de Barokconcerten speelde men in op een groeiende behoefte en een tekort aan zaalruimte op dat moment in het centrum van de stad. Het probleem om op een moderne, democratische wijze vorm te geven aan het kerkelijk leven in een tijd van vernieuwing en veel experimenten en dat met een groep kerkgangers die voor een deel alles bij het oude wilde laten en anderdeels alleen maar barokmuziek verlangde te zingen was geen sinecure.
Er is in die jaren 1975 en 1976 heel wat af vergaderd en tegelijkertijd is er door veel mensen keihard gewerkt. Het wederzijds respect voor al die arbeid maakte dat de groep bijeenbleef. Intussen werd in de zondagse prediking getracht de gezamenlijke motivatie te verdiepen.
Maar op den duur bleek de tweedeling niet op te lossen. In de zomer van 1976 kwam de koordirigent met plannen voor het nieuwe concertseizoen, die ook voorzagen in concerten op de zondagmorgen. De plannen die er waren voor meer eenheid in liturgie en muziek gingen nu de kant op van een opofferen van liturgie aan muziek. Af en toe zou er nog ruimte zijn voor een eucharistieviering of een geestelijk woord bij een uitvoering van religieuze muziek, maar De Duif moest een echte muziektempel worden in de ware zin van het woord.
Na verwoede verzoeningspogingen werd een nieuw structuurplan voor De Duif voorgesteld, dat de kerkelijke bestemming van het kerkgebouw onverlet zou laten en muziekleven en liturgisch leven ook bestuurlijk zou scheiden. Dat plan werd op een algemene vergadering van 28 september 1976 in stemming gebracht en aangenomen met 32 tegen 13 stemmen. De 13 tegenstemmers verlieten daarbij meteen De Duif.
Preek op de vierde zondag van de vasten
28 maart 1976
In deze veertigdagentijd voor Pasen proberen wij ons te bezinnen op wat wij aan het doen zijn, hier in De Duif, in deze liturgievieringen. In deze bijeenkomsten vieren wij onze EENHEID met de heer Jezus Christus. En dat is geen simpele dodenherdenking, maar het heeft iets te maken met onze manier van leven. Deze manier van leven achten wij zinvol, maar we menen nu ook weer niet daardoor betere mensen te zijn. Wel is een gelovig mens bereid zich te ‘bekeren’, wat dat dan ook mag zijn. Ons geloof ZOU ons eigenlijk wel moeten maken tot mensen met meer LIEFDE, in feite lukt dat niet altijd. Waar we ons méér door onderscheiden is door de HOOP die in ons leeft. Al zijn wij, christenen, ook niet zo braaf, wij blijven door alles heen hopen op een betere wereld. Want als er een God is – en dat willen we – dan moet er ook een betere wereld mogelijk zijn dan diegene waarin wij alle dagen rondmodderen. En als er een glimpje van die betere wereld in ons leven verschijnt, klampen wij ons daaraan vast. Wij christenen zijn daarom misschien wel de beste levensgenieters. Niet uit materialisme, maar uit de hoop, de verwachting die in ons leeft, dat er een volmaaktere samenleving mogelijk is en in feite bestaat, maar in dit leven alleen maar af en toe verschijnt, als door een kiertje. Wij hebben geen uitgewerkt program hoe het er in deze wereld uit moet zien. Wij weten het niet beter dan de anderen die zonder hoop zijn. En daarom willen wij samenwerken met iedereen die van goede wil is om van dit leven en van deze wereld het beste te maken wat er van te maken is.
Jezus zocht zulke mensen ook. En het waren niet altijd de meest brave lieden. En evenmin de meest geslaagden in hun maatschappelijke carrière. Hij hield van een blinde bedelaar, een nieuwsgierige tollenaar, een lichte vrouw die het niet meer zag zitten, een barmhartige Samaritaan en een verloren zoon. Lieden die allemaal op een of andere manier fout zaten, maar waar wel wat aan te doen was, omdat de hoop op een beter leven nooit mag sterven.
Als dat ook in ons leeft en we hebben de moed daar rond voor uit te komen, dan kunnen wij een club vormen van mensen die elkaar steunen en voor buitenstaanders een reden tot vreugde kunnen zijn. En als die club dan heel groot wordt – en dat is gebeurd – dan treedt er weer een groot gevaar op. Want zo’n grote massa moet je gaan organiseren, daar moet je zogezegd wat structuur in gaan aanbrengen en dat kan nu net de dood worden voor alle bezieling. Want die organisatie, die structuur, kan de plaats gaan innemen van de bezieling, het enthousiasme waaruit zij is geboren. Dat zie je geregeld gebeuren met iedere club. Het gebeurt al met de bekende club van 2, die we het huwelijk noemen. Als je het samen fijn hebt met elkaar, dan wil je dat geluk gaan organiseren: je gaat trouwen om op die manier je samenzijn, je liefde te organiseren. Maar als je teveel gaat verwachten van die structuur, als die structuur het moet gaan doen, als je er zelf niet toe in staat bent, dan wordt het een fiasco, want de regeltjes en de wetjes die de mens maakt kunnen de mens zelf niet vervangen.
Zo is het ook met de Kerk. We vormen een heel grote club en die mag nog zo goed georganiseerd zijn, we zullen het zelf moeten doen. Wij zijn de Kerk en als ons enthousiasme weg is en onze hoop uitgedoofd, dan is de Kerk overleden en zal zij ons niet kunnen redden.
Toen wij ruim twee jaar geleden hier begonnen, hebben wij de buurt volgehangen met de leus: De Duif Blijft Open! Dat moet onze leus blijven! Allereerst in geestelijke zin: wij moeten een open Kerk blijven. Zo gauw we zo precies weten hoe het moet, zijn wij niet langer echt open. Dan maken ook wij weer een dichte kerk, een die exclusief wordt, alleen voor een bepaalde soort mensen, autoritair, elitair, alleenzaligmakend, discriminerend. Dat is al veel te vaak gebeurd.
Laten wij allemaal maar eens bij onszelf nagaan wat ons bezielt om gelovig te willen zijn, wat de bron van onze godsdienst is, wat ons hierheen drijft. Als wij ons daarover zouden uitspreken, zouden we waarschijnlijk de meest uiteenlopende verhalen horen. De allerdiepste menselijke emoties kunnen iemand ertoe brengen een God te aanvaarden en vast te houden. Maar diezelfde emoties en ervaringen brengen een ander ertoe zijn God los te laten of zelfs te vervloeken. Nood leert bidden, zegt het spreekwoord, maar nood leert anderen vloeken. Geloof en ongeloof, liefde tot God en haat tegen Hem kunnen vlak naast elkaar liggen, want zij kunnen voortkomen uit dezelfde diep menselijke nood en bestaansangst.
Het is gemakkelijk elkaar te veroordelen en moeilijk naar elkaar te luisteren. En daarom moet ons samenzijn hier een ‘open Ker’k zijn. Een open samenzijn waar iedereen welkom is. Waar wij onze beweegredenen om hier te zijn niet aan een oordeel onderwerpen. Waar het geloof niet als voorwaarde wordt gesteld, maar als een vrucht van ons samenzijn wordt verhoopt en afgebeden. Waar wij elkaar in de ogen durven zien met al onze narigheid, zwakheden en onvervulde wensen. Want wij willen christenen zijn, niet omdat wij beter zijn, maar omdat wij blijven geloven dat God zijn Zoon niet in deze wereld heeft gestuurd om die te veroordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered.
De geschiedenis van het theologisch denken over de eucharistie
Onderstaande preek gaat over de aard van onze vieringen in De Duif. Er waren destijds (en zijn nog steeds?) toch nog altijd mensen die een onderscheid maakten tussen voorgaan door een priester of een leek. Omdat zulks in strijd was met het duidelijk ingenomen standpunt van de Algemene Vergadering, heb ik in deze preek twee dingen voorgesteld:
1. Al ben ik priester en kan ik consacreren, ik doe dat niet meer, neem er afstand van en ga voor als de andere gekozen voorgangers.
2. Ik stel voor om niet meer te spreken over eucharistieviering, maar over ‘dienst van woord en tafel’. Dat als erkenning van het recht van de RK-kerk om aan de officiële viering van de eucharistie voorwaarden te verbinden.
Ton Wiemers
Toespraak tijdens de viering op zondag 22 juni 1986
Twee dingen geven mij aanleiding om vandaag in te gaan op de aard van onze wekelijkse vieringen. De eerste aanleiding is de geanimeerde discussie op de algemene vergadering van onze Duifgemeenschap op 11 juni jongstleden. De andere het krantenbericht van gisteren, dat kardinaal Simonis heeft besloten Ton Baeten, de abt van het klooster Berne in Heeswijk, te ontslaan uit de adviesraad van de Nederlandse bisschoppen.
Om met het tweede te beginnen: de grote 8 mei-manifestatie in Den Bosch, waar een aantal mensen van De Duif aanwezig was, werd besloten met een indrukwekkende viering. De Norbertijnen abt Ton Baeten ging daarbij voor, samen met een pastoraal werkster. De aartsbisschop heeft hem nu gestraft voor dit optreden, omdat hij daarbij een tafelgebed heeft gebruikt (dat wij hier ook vaak gebruiken), dat niet is goedgekeurd. Wat door de tienduizend aanwezigen werd beleefd als een inspirerend gelovig samenzijn wordt door de kardinaal beloond met een strafmaatregel.
Wat het eerste betreft: onze laatste algemene vergadering heeft diepgaand gediscussieerd over de vorm van onze vieringen.
Het wordt steeds duidelijker dat er een verschuiving is opgetreden in datgene wat wij als katholieken geloven ten aanzien van onze zondagsvieringen Waar we het allemaal over eens zijn is, dat er in onze vieringen een eenheid wordt beleefd met onze Heer Jezus Christus en met elkaar als christenen. Wij geloven allemaal dat Jezus is verrezen en voortleeft in zijn Kerk. Wij geloven ook, dat Hij op speciale wijze onder ons aanwezig is in onze vieringen. Dat hebben wij gemeen met alle christenen van alle tijden. Maar over de wijze van deze aanwezigheid van de Heer zijn de meningen blijkbaar wel eens verschillend.
Wat heeft Jezus zelf daarover gezegd? Bij het laatste avondmaal zei Hij: dit brood is mijn lichaam en deze wijn is mijn bloed, hierdoor geef ik mij aan jullie. Een aanwezigheid via brood en wijn. Hij heeft óók gezegd: waar twee of drie in mijn naam bij elkaar zijn ben ik in hun midden. Een aanwezigheid dus via de broederlijke en zusterlijke eenheid. Hij heeft óók gezegd: wie u hoort, hoort mij. Een luisterende aanwezigheid dus. Oók heeft Hij gezegd: wat gij aan een van deze minsten der mijnen hebt gedaan, hebt gij aan mij gedaan. Een aanwezigheid dus via de praktijk van menselijke solidariteit. Er zijn dus veel manieren waarop de Heer onder ons aanwezig is en de ene manier kan niet zonder de andere.
In de loop der eeuwen is dat op verschillende wijzen beleefd en theologisch doordacht. Oorspronkelijk sprak men over de Kerk als het ‘echte’ lichaam van de Heer, want daarin leefde Hij voort en over de eucharistie als het ‘mystieke’ lichaam van de Heer, want in het eucharistisch brood was Hij op een geheimzinnige, wonderbaarlijke wijze aanwezig. Langzamerhand werd dit woordgebruik omgedraaid en werd gesproken over de Heilige Hostie als het ware lichaam van de Heer en werd de Kerk het mystieke lichaam des Heren genoemd. Daardoor werd alle aandacht getrokken naar de eucharistie, alsof dat de enige plek was waar wij echt contact hadden met Jezus. De Heilige Hostie werd een apart voorwerp van devotie, werd uitgestald ter aanbidding en in processie rondgedragen.
Wat wij nu in onze tijd beleven is, dat er een terugkeer heeft plaatsgevonden naar het oorspronkelijke denken en dat wij de aanwezigheid van de Heer in de kerkgemeenschap weer belangrijker zijn gaan vinden dan het vinden van de Heer in het persoonlijk individueel contact met het eucharistisch brood. Een verandering die we alleen maar kunnen toejuichen, want christelijk geloof is geen individuele aangelegenheid, maar een gemeenschappelijke beleving van onze eenheid en liefde in de Heer.
Er is ook nog iets anders aan de hand. Als gelovige christenen zijn wij er ons in de laatste tijd steeds meer van bewust geworden, dat het evangelie een boodschap is van ontvoogding en bevrijding, dat Jezus een Kerk wil van gelijkheid van alle mensen, dat alleen God onze Vader is en dat er geen onderscheid mag bestaan tussen vrouw en man, zwarte en blanke, arm en rijk, leek en priester. Wat er in onze gemeenschap de laatste jaren is gegroeid aan eenheid, ervaren wij als een eis van het evangelie en al willen wij graag trouw blijven aan de kerkelijke traditie, wij wensen ook trouw te blijven aan onszelf en aan wat wij als eerlijke consequentie van ons democratisch denken hebben leren ervaren, als een verworvenheid die past in ons gelovig en christelijk bewustzijn. De vrijheid die wij hier in De Duif beleven om onze eigen voorgangers te kiezen en zelf onze dienst uit te maken willen wij niet kwijt, want die past helemaal in onze keus om op onze eigen manier in deze tijd en in deze stad christen en katholiek te zijn.
Wat is hiervan nu de praktische gevolgtrekking? Wij zijn hier in De Duif de laatste tijd bezig met het experimenteren met verschillende vormen van vieringen. Op onze laatste algemene vergadering bleek zonneklaar, dat wonderlijk genoeg bijna niemand meer tilt aan de sacramentele consecratie van het brood, eertijds zo belangrijk in het katholieke denken. Het al of niet gebruiken van geconsacreerde hosties zegt bijna niemand meer iets. Dat is een duidelijk gegeven. Vroeger zou dat wijzen op gebrek aan geloof, nu is het een bewijs dat onder de gelovigen, die toch prijs stellen op de aanwezigheid van de Heer, de emotionele beleving van deze eenheid met Christus zich verlegd heeft. Wij zoeken de aanwezigheid van de Heer niet meer zozeer in de sacramentele aanwezigheid van het eucharistisch brood, maar meer in de levende aanwezigheid in zijn gemeenschap (waar twee of drie in mijn naam verenigd zijn) of de actieve aanwezigheid in de menselijke solidariteit. De levende aanwezigheid van onze Heer in zijn levende Kerk. Wij gaan dus als het ware terug naar de beleving van de eerste christenen en maken ons er niet zo druk over hoe Hij aanwezig is onder ons, als Hij er maar is. Alle theologische bespiegelingen uit de loop van de eeuwen wijzen wij niet af, maar wij hebben er in onze tijd die zo anders is niet meer zoveel behoefte aan.
Als u het tot hier toe met mij eens bent, zou ik tenslotte willen komen tot enige praktische gevolgtrekkingen. Uit het conflict met abt Baeten kunnen wij leren, dat de officiële eucharistieviering van de Kerk geen afwijkingen toelaat. De bisschoppen hebben het recht de regels hiervan te bepalen. Wij hebben hier gekozen voor zogenaamde lekendiensten en moeten daar dan ook de consequent in zijn. Daarom stel ik dan ook voor om hier in het vervolg, priester of niet, geen officiële eucharistieviering meer te doen, maar gewoon een Duifdienst van woord en tafel. Ik zal vandaag dan ook niet consacreren, zoals dat heet, maar net als de andere voorgangers doen wat we in het evangelie lezen. We handelen dan als in de eerste eeuwen, toen al die bespiegelingen over het misoffer ook nog niet bestonden. Gezamenlijk vieren wij onze geloofsgemeenschap en hoe ieder dat voor zich wil invullen wordt aan ieders vrijheid overgelaten. Misschien vindt iemand dat een verarming, maar uit die verarming groeit wellicht een nieuwe verrijking. Mijn bedoeling hiermee is te komen tot een meer heldere eenheid in het gezamenlijk bouwen aan een hechte geloofsgemeenschap, waarin iedereen van De Duif zich kan vinden en zich naar hartenlust en overtuiging kan ontplooien.
Politiek-maatschappelijke betrokkenheid
Dat een groep parochianen van De Duif in januari 1974 optrad tegen een beslissing van het kerkelijk gezag tot sluiting van hun kerkgebouw, mag ons inziens niet gezien worden in het teken van de emancipatie van de leek in de R.K. kerk. Van 1966 tot 1970 was het Pastoraal Concilie gehouden, waarin de kerkelijke gezagsuitoefening het eerste, tevens meest netelige onderwerp was geweest. Wel was duidelijk geworden, dat een overgrote meerderheid van bisschoppen zowel als leken de uitkomsten van het Tweede Vaticaans Concilie ruimhartig onderschreef en van plan was de daar ingezette vernieuwingspogingen door te voeren. De zo gewekte verwachtingen riepen dan ook des te gereder protest op tegen de van boven opgelegde plannen van de Citykerk, zonder de inspraak van de gelovigen, waarvan heel televisiekijkend Nederland in Noordwijkerhout getuige was geweest en die men nu des te meer verwachtte op lager niveau.
Het vernieuwd theologisch denken had weliswaar grote invloed, maar bleek in De Duif vooralsnog een moeizaam proces. Hoewel geconstateerd kan worden dat oecumenisch denken, gelijkheid van mannen en vrouwen, afscheid van het clericalisme, gelijkstelling van homo’s en hetero’s en meer dergelijke zaken hier aardig zijn ingeburgerd, we hebben er wel twintig jaar over moeten doen. Wat dat betreft is De Duif geen andere kerk gebleken dan de overige.
Waarin De Duif wel anders bleek te zijn, was een zekere aantrekkingskracht die zij uitoefent op maatschappelijke verschoppelingen. Dat zit hem niet zozeer in de sterke maatschappelijke betrokkenheid van de Duifleden, maar in een verwachtingspatroon bij anderen. De buitenwacht denkt kennelijk, dat een kerk die in opstand komt tegen het kerkelijk gezag, ook op ander gebied wel niet zo gezagsgetrouw zal zijn. Die gedachte dekt weliswaar niet de werkelijkheid, maar het moet gezegd dat De Duif sinds 1974 aan die verwachting verschillende malen heeft beantwoord. In oktober 1975 kreeg De Duif het verzoek toegang te verlenen aan een groep Marokkanen, die als zogenaamde illegale gastarbeiders met uitzetting uit ons land werd bedreigd. Zij wilden een hongerstaking houden om aan hun rechtvaardige eisen kracht bij te zetten. Zij meenden dat het beste te kunnen doen in een kerkgebouw. Als moslims hebben zij kennelijk een hogere verwachting van het christendom dan de eeuwenlange strijd van christenen tegen moslims rechtvaardigt. We kunnen ook moeilijk stellen dat de politiek-maatschappelijke betrokkenheid van de Duifleden de keuze van de groep Marokkanen tot een voor de hand liggende maakte, maar zij waren wel aan het goede adres wat de gastvrijheid betreft. Zij werden vriendelijk welkom geheten en de hongerstaking werd gehouden, na een belofte hunnerzijds dat die niet tot fatale gevolgen zou worden voortgezet. Al na een week leek de actie als drukmiddel op de regering succes te hebben.
Deze actie had verschillende gevolgen. Ten eerste kreeg De Duif een zekere naam als actiekerk en ten tweede kwam er binnen de gemeenschap een gesprek op gang over politiek-maatschappelijke betrokkenheid als consequentie van je christelijke overtuiging. Daarover was men het in De Duif op dat moment absoluut niet eens.
zondag 12 oktober 1975
Inleiding op de dienst
Deze week is De Duif weer in het nieuws geweest door de hongerstaking van de Marokkanen die wij hier gastvrijheid bieden. De volgende week gaan we hier onze kerk openzetten voor een actie ten bate van de slachtoffers van de dictatuur in Spanje. Als u denkt dat het toeval is dat deze dingen hier gebeuren dan hebt u het mis. Het is niet toevallig dat deze dingen hier terechtkomen. Mensen in nood verwachten iets van de Kerk. Die Marokkanen waren bij de deken geweest, ze wilden hun actie houden op het Begijnhof in de kapel. Het kon daar niet en de deken suggereerde de Mozes of De Duif. De Mozes stond toevallig aan de legale kant en dus kwamen ze als illegalen terecht bij de illegale Duif.
Denkt u nu niet dat dat allemaal met de godsdienst niets heeft te maken. Volgens ons heeft het er alles mee te maken. Anderen willen aan deze dingen hun handen niet vuil maken. Wij willen onze handen wé; vuil maken. Maar omdat wij ons als Duifgemeenschap één willen voelen, wensen wij ook dat u er allemaal achter staat, achter alles wat hier gebeurt. En daarom wil ik daar vandaag over spreken.
Preek
Als er vroeger in de kerk over Jezus Christus werd gesproken, dan heette Hij DE GODDELIJKE ZALIGMAKER of ook wel DE VERLOSSER. Het is vreemd, maar die termen hoor je tegenwoordig haast niet meer. Men spreekt nu van DE MAN VAN NAZARETH of ook wel zonder meer van DE HEER. Dat is veelzeggend. Er is blijkbaar een hele verschuiving opgetreden in ons denken over Jezus, dat wij zulke termen die teruggaan op een traditie vanuit de eerste christentijden niet meer wensen te gebruiken. Zulke woorden zijn blijkbaar afgesleten en de zin is niet meer duidelijk. Hoe komt het dan dat evengoed tot op de dag van vandaag Jezus en zijn Kerk in verband worden gebracht met begrippen als bevrijding en verlossing? Hoe komt het dat bevrijdingsbewegingen in alle landen en werelddelen toch steeds blijven rekenen op steun van de kerk? Is dat terecht?
Vanaf het begin is Jezus aangeduid met termen als REDEMPTOR, SALVATOR. Al kent u geen Latijn, u kent allemaal die woorden. Jezus heette altijd de VERLOSSER, de BEVRIJDER.
Waarom? Omdat Jezus door zijn volgelingen als zodanig is ervaren. Het optreden van Jezus heeft in zijn dagen heel wat teweeggebracht en dat steunde allemaal op een heel sterke ervaring van de eerste volgelingen. Jezus heeft door zijn optreden bij het volk een diep geluksgevoel teweeggebracht. Een geluksgevoel dat werd ervaren als een bevrijding. Uit dat gevoel is de beweging ontstaan die weldra christendom werd genoemd, een beweging die vorm kreeg in de Kerk en na 20 eeuwen van op- en neergang, van de hoogste triomfen tot het diepste verval, nu een nieuwe crisis doormaakt, althans in ons werelddeel. Interessant voor ons is nu te weten, waar dat geluksgevoel vandaan kwam van die eerste volgelingen van Jezus. Wat heeft Hij hun gedaan? Wat hebben zij beleefd, dat zij hem hun bevrijder, hun verlosser gingen noemen? Als we daarvoor gaan zoeken in het evangelie, vinden we niet veel nieuws. Wat Jezus leerde vinden we ook al in het oude verbond bij de profeten en naar inhoud leerde hij eigenlijk niets nieuws. Maar wat de leerlingen als iets totaal nieuws frappeerde was dat Jezus met GOD DE HEER omging op een manier die nog niet was vertoond. Was God voor de joden een onbegrijpelijk en onbereikbaar wezen wiens naam men niet eens durfde uitspreken, voor Jezus was God ‘pappie’. Hij noemde hem ‘vader’, maar met de term ‘abba’, wat een kindernaampje is, zoveel als pappie of daddy of paps of wat een leuke pa ook voor naampjes krijgt van zijn kinderen. Typisch is, dat Jezus dat woord ook altijd gebruikte zonder voornaamwoord. Niet ‘mijn’ of ‘onze’ vader, maar gewoon ‘vader’. Ook dat geeft iets vertrouwelijks, niet alleen met vader zelf maar ook met de anderen. Want met vreemden praat je over ‘mijn’ vader, maar alleen met je broers en zussen praat je over ‘vader’ en dat deed Jezus altijd, zodat er alleen daardoor al een band van vertrouwelijkheid met zijn gehoor ontstond. Alleen dat al werkte enorm bevrijdend en gaf een heel andere sfeer dan de preken waar het volk aan gewend was.
Die vertrouwelijke sfeer kwam bij Jezus te liggen over heel zijn prediking. Dat praten over God als pappie werkte op zich al enorm bevrijdend en plaatste heel zijn prediking in een sfeer die het volk helemaal niet gewend was. Daarom zei men dat deze man preekte met gezag en niet zoals de schriftgeleerden. Jezus bracht in zijn prediking een andere sfeer aan. De wetten en geboden, die voor de joden wel hoogheilig waren, maar niettemin – of misschien wel juist daarom – een blok aan het been, die verklaarde Jezus als een geschenk, een weldaad van Vader aan zijn kinderen, een hulp in dit moeilijke leven, een houvast. Het gaat bij Jezus dus nooit om de wetten maar om de mensen, want de wetten zijn voor de mensen gegeven. Bekend is het woord van Jezus: de sabbat is er voor de mens, maar niet de mens voor de sabbat. Dat was zijn antwoord op de beschuldiging dat hij de sabbatwet niet onderhield. Voor mij is dit misschien wel het belangrijkste woord van Jezus. Want hieruit blijkt dat het de Heer nooit te doen was om het naleven van de wet, maar dat het bij hem altijd ging om het belang van de mens. Niet dat de wetten werden nageleefd was van belang, wel dat de wetten functioneerden in het belang van de mensen.
Ik geloof dat dit de kern is van de christelijke boodschap: God is jullie Vader en heeft het goed met je voor; de wetten die Hij je geeft moet je dus gebruiken als een helpende hand. Ik geloof dat hierin het bevrijdende zat van de boodschap. De mensen waren altijd gewend te horen dat het ging om de naleving van de wetten. In plaats daarvan hoorden ze nu wat de bedoeling was van die wetten en dat men dus die wetten behoorde na te leven overeenkomstig die bedoeling. Dat geeft een ruimte die geweldig bevrijdend werkt. Neem een voorbeeld aan een hedendaagse wet. Stel dat de wet winkelsluiting voorschrijft om 6 uur. Dan kun je zo’n wet juridisch gaan uitleggen: om 6 uur wordt er niemand meer geholpen, iedereen verlate het pand. Maar je kunt ook zeggen: de deuren gaan dicht en wie er is wordt geholpen. Ook kun je zegen tegen vrienden: kom om 5 voor 6… En zo kan het dat je tot bij zevenen staat te verkopen, tenminste als je daar zin in hebt. Dat is uitleg van de wet vanuit de geest die hem gaf. Dit impliceert mondigheid en een starre, legalistische interpretatie is daarmee veroordeeld.
Om te vermijden dat wetten en voorschriften zich tegen de mens gaan keren moet men zorgen dat er RUIMTE is. Ruimte voor eigen keuze en verantwoordelijkheid. Maar hier beginnen de problemen. Want ruimte in de wet zet de deur open voor misbruik en wanorde.
Op dit punt aangeland in een discussie over deze zaken kun je sommige mensen onrustig zien worden, angstig zelfs. Die zeggen dan: wat is dat voor een gepraat over ruimte en vrijheid? Wat we nu nodig hebben in deze wereld is geen bevrijding maar orde en wetshandhaving. Het is een troep in de wereld en in het land. Er moet nodig wat orde op zaken worden gesteld, Iedereen doet maar. De regering zou eerst eens moeten zorgen voor betere naleving van de wetten. Het regime in Spanje mag dan niet ideaal zijn, je ziet wat een rommel het wordt als het er niet meer is in Portugal!
Zo raak je dan verzeild in een ruzie over de waarde van verschillende politieke systemen. Wat zou Jezus hierover zeggen? Als ik het evangelie goed begrepen heb, zou hij het volgende zeggen. Het gaat niet om het systeem, maar om de mens. Ieder systeem dreigt vroeg of laat alleen nog maar zichzelf te handhaven. Dan verwordt het tot dictatuur en dient niet langer de mens, maar verheft het systeem zich boven de mens, meestal door censuur op de pers – daar begint het meestal mee. Dan is tegelijk het moment gekomen om dat systeem vaarwel te zeggen. Dan begint de noodzaak van verzet, willen we de mens en de menswaardigheid redden.
Als christenen, als mensen van de Kerk, moeten we niet kiezen voor een systeem, maar wel altijd opkomen voor de mens. Zodra een systeem de menselijke zelfbeschikking aantast, de mens niet meer in zijn waarde laat, als de mens niet meer mag denken, praten of schrijven wat hij wil, dan is dat systeem uit den boze.
Als zo’n onderdrukking gebeurt in de Kerk of zogenaamd uit naam van de Kerk of het christendom, moeten wij helemaal de eersten zijn om ons daartegen te verzetten.
Kerkasyl als middel voor een verblijfsvergunning
De meeste naam kreeg De Duif in 1978 met de zogenaamde ‘182’. Dat was een groep Marokkanen die al vele jaren in Nederland woonden en werkten en dus voor een verblijfsvergunning in aanmerking kwamen. Desondanks kregen zij die niet, omdat hun bazen, bij wie ze jaren zwart gewerkt hadden, niet bereid bleken de benodigde verklaring daarover te geven. Zij hadden al een actie gevoerd in de Mozes en Aäronkerk, maar helaas tevergeefs. In juli 1978 herinnerde een groep zich de succesvolle actie in De Duif in 1975 en vroeg onderdak in de kerk omdat de uitzetting nu echt zou gebeuren. Deze actie van kerkasyl voor de ‘182 Kerkmarokkanen’ zou ruim drie maanden duren, kreeg een enorme publiciteit en werd tenslotte met succes bekroond. De zondag daarop, 22 oktober 1978 had er een plechtige dankdienst plaats in een stampvolle kerk, waarbij een imam van de Marokkanen, een dominee en de eigen pastor van De Duif gezamenlijk voorgingen.
Ben je een goed christen als je zeer religieus bent?
Preek op het feest van Maria’s ten hemel opneming
zondag 20 augustus 1978
Er zijn een heleboel mensen onaangenaam getroffen door de aanblik die onze Duif door de week oplevert: bedden op de grond, spandoeken aan de pilaren, overal vreemde spullen en werkzaamheden, er wordt getypt, teevee gekeken, kortom, het is een rommeltje. Dit gaat in tegen het gemoed van veel mensen. Ik moet zeggen: ik hoor daar ook bij. Want ik ben een religieus mens en dat soort mensen houdt van netheid en orde, zeker in een kerk.
Religieuze mensen, dat is een type apart. Dat is een soort mensen dat voelt, dat er achter deze schepping een hogere orde schuilgaat. Dat er lijnen lopen van dit leven naar een ander, hoger leven, lijnen ook van de heersers dezer wereld naar de Heerser van het heelal. Zij geloven graag dat een vorst regeert bij de gratie Gods en dat deze gratie Gods zich ontvouwt in schoonheid en majesteit. Zij houden van de gewijde sfeer van een weidse kathedraal, zoals zij ook houden van de stilte in een groot bos. Dat samengaan van voorliefde voor orde, regelmaat, schoonheid en verhevenheid, dat zijn zo ongeveer de kenmerken van een religieus mens. Zij houden veel van kunst, van klassieke muziek, van mooie kerken en een ordelijk bestaan. Zij houden van spoortreinen of spelen ermee, want dat gaat allemaal over vaste rails die je kan volgen.
Religieuze mensen zijn dan ook gevaarlijke mensen. Bij al het goede dat zij hebben moet je ook voor ze oppassen, want ze neigen naar een wereldbeeld dat niet klopt. Het leven is namelijk vol verwarring en onregelmatigheid. Ieder mens en elke menselijke omgang is een vat vol tegenstrijdigheden, de wereld is vol onrecht en armoede en daar weten ze geen raad mee. Ik weet nog de dag dat ik als kind voor het eerst werd geconfronteerd met – overigens heel betrekkelijke – armoede. Ik schrok ervan, vond dat huis van die arme mensen maar vies en was blij dat ik weer thuis was. Pas veel later heb ik begrepen dat ik toen wel een heel religieus, maar helemaal geen christelijk jongetje was. Is religie en christendom dan niet hetzelfde? Nee, geenszins. Het christendom is eigenlijk helemaal geen religie, maar een kritiek op de religie. Jezus richt zich wel tot religieuze mensen, maar meer om kritiek te leveren op hun religie. Die religieuze mensen pikten dat niet en ze hebben hem gedood. Gedood om beweegredenen, ontleend aan hun religie.
Zo gevaarlijk zijn religieuze mensen! Hun gevoel voor orde en regelmaat, voor verhevenheid en ritueel, gaat soms zo ver dat zij er mensen aan opofferen. Er zijn al vaak in de geschiedenis mensen opgeofferd aan verheven idealen en veel autoritaire stelsels hebben duidelijk religieuze wortels. Het fascisme is wel een duidelijk voorbeeld. Mooie woorden die de mensen boeien, eerst figuurlijk, later letterlijk, als het te laat is.
Dat is nu juist de kritiek van Jezus op ons, religieuze mensen. Hij heeft weer eens opnieuw duidelijk gemaakt dat God niet gediend is van dat soort godsdienst, op grond van het natuurlijke gevoel van religieuze mensen. Daar ziet hij juist gevaar in. Wat Jezus leert is een ‘godsdienst ondersteboven’. De verheven mens moet naar onderen, de underdog, de arme drommel moet verheven worden. De van nature religieuze mens heeft eerbied voor de machthebber, voor de rijke, voor wie het gemaakt heeft en beroemd is. Maar Jezus eist van ons eerbied voor de arme, de gebrekkige, de vertrapte en verdrevene.
Maar ik zou het over Maria hebben. Wat heeft die ermee te maken? Kijken we vandaag naar het evangelie. Maria heeft zojuist de boodschap gehad van de engel. Zij wordt zwanger van de Messias. Het zal je gebeuren! Wat doet ze? Trekt ze zich terug in een klooster? Of wordt ze overspannen? Hier raken het meest verhevene en het allerbanaalste elkaar: een ongehuwde moeder die een God gaat baren. Maria blijkt een gezonde jonge meid die die spanning aankan. Zij rent – zo staat er – zij rent door het bergland naar het dorp Ain Karim waar haar nicht woont. Het doet denken aan het Hooglied: mijn geliefde komt, springend over de bergen, huppelend over de heuvelen. En na een begroeting tussen de twee vrouwen, waaruit blijkt dat ze de zaken goed doorhadden, uit Maria zich in een lied dat nú al alles bevat wat Jezus later zal leren. Je zou haast denken: hij heeft het van geen vreemde, Jezus lijkt het van zijn moeder te hebben geleerd. Want wat Maria zingt in haar Magnificat is al die ‘godsdienst ondersteboven’. Geen eerbied voor het verhevene, maar verheffing van de geringen. Geen respect voor de rijken want die worden heengezonden, maar respect voor de armen.
Niet voor niets is dit lied, dit Magnificat, het voornaamste lied geworden van onze liturgie, het middelpunt van het kerkelijk getijdenboek. Maar desondanks hebben de christenen toch telkens weer dezelfde fouten gemaakt. Zij hebben weer toegegeven aan hun natuurlijke religieuze gevoelens. Zij hebben de armen wel verzorgd maar niet verheven, zij hebben wel medelijden gehad met de verworpenen der aarde maar ze wel verworpenen gelaten.
Als men het dus ongepast vindt dat de schone, gewijde ruimte van deze kerk ontwijd wordt en rommelig gemaakt wordt door de aanwezigheid van deze Marokkanen, dan is dat heel begrijpelijk, heel religieus, alleen niet christelijk, niet evangelisch. Maria die ons Jezus heeft gegeven toen die nog niets kon zeggen, heeft toen al zijn geest geopenbaard. Met zijn lichaam ontving zij blijkbaar ook zijn geest. De geest van de ‘godsdienst ondersteboven’, het kleine, het arme, het verdrukte moet geëerd worden.
Daarom staat hier nu alles ondersteboven. De Duif lijkt nu pas een echt christelijke kerk.
Basisbeweging ja of nee? De klankbordgroep en de BBN
Zoals elders (in dit boekje) beschreven, was de kraakactie van begin 1974 een vrij spontane daad als reactie op het sluiten van de kerk. Het enige doel was dus het openhouden van de kerk, waarbij gedacht werd aan een pluri-functioneel gebruik van het kerkgebouw als middel om het openhouden mogelijk te maken. Omdat de kern van de actie werd gevormd door dirigent en leden van het parochiële zangkoor, dacht men allereerst aan muziek en er werden dan ook weldra concerten georganiseerd met veel succes. Toen na enige tijd bleek dat de actie er een ging worden van lange adem, ontstond de noodzaak voor het formuleren van lange-termijn-doelstellingen en dat leidde tot ernstige tweespalt. Die werd opgelost in augustus 1976 en leidde tot het heengaan van de voorzitter, een van beide pastores en veel koorleden. Het concertleven werd onmogelijk gemaakt en we bleven zitten met een gigantische financiële strop door nu gebleken wanbeheer. Er volgde een jaar van hard werken om de geleden schade te herstellen en orde op zaken te stellen. Begin 1977 was de Duifgroep eraan toe om nieuwe plannen te maken voor een ongestoord voortbestaan. De enige overgebleven pastor, Ton Wiemers, nu tevens voorzitter geworden van de Duifgroep, meende te moeten inhaken op twee ontwikkelingen.
In de eerste plaats kwamen er signalen vanuit de Citykerk, waarmee wij inmiddels contact hadden, zij het niet officieel, via een goede verstandhouding met deken Suidgeest, dat er alleen mogelijkerwijze een plaats zou zijn binnen de Citykerk als De Duif een duidelijke eigen signatuur zou bezitten. Alle oude binnenstadsparochies waren immers samengevoegd tot één enkele parochie, maar die ene parochie wilde wel een aantal kerken openhouden met het oog op de speciale cityfunctie van de binnenstad. Dan moesten al dioe kerken echter elk wel iets aparts te bieden hebben. Men komt nu eenmaal naar de binnenstad van Amsterdam omdat daar van alles te beleven is. Zo ook zou de Citykerk een veelkleurig liturgisch aanbod moeten kunnen doen aan de vogels van diverse pluimage, die men in de Amsterdamse City aantreft. De vraag was dus: wat is het typische dat De Duif aan het veelkleurige kerkelijke palet kan toevoegen?
In de tweede plaats was er in deze jaren op kerkelijk gebied een belangwekkende ontwikkeling gaande. Allerwege ontstonden zogenaamde basisgroepen en kritische gemeenten, die onderling contact zochten. In 1972 hadden de eerste landelijke bijeenkomsten plaats. Septuagint, een organisatie van oorspronkelijk alleen priesters, later ook van predikanten, stuurde vanaf eind 1973 een informatiebrief rond. Daaruit ontstond twee jaar later de landelijke werkgroep ‘Dienst aan basisgroepen en kritische gemeenten’. In september 1977 deed deze werkgroep een publieke oproep om een landelijke beweging te vormen. Ton Wiemers, die een en ander op de voet had gevolgd en zelf lid was geweest van Septuagint, schreef op 10 oktober 1977 een brief namens De Duif aan de werkgroep. Dat was het eerste contact met de Basisbeweging Nederland (BBN), die overigens pas zou worden opgericht op het eerste congres op11 maart 1978 in de Dominicuskerk, waar een delegatie van De Duif bij aanwezig was.
Het zal duidelijk zijn, dat Ton Wiemers in de tweede ontwikkeling een mogelijkheid zag om aan de vraag van de eerste ontwikkeling te voldoen. Met andere woorden: als De Duif erin zou slagen zich als typische basisgroep te profileren en als zodanig een typische signatuur te verwerven, zou aan de voorwaarde van de Citykerk zijn voldaan, zou De Duif daarin een eigen plaats kunnen verwerven en zou de instandhouding van kerkgebouw en gemeente gewaarborgd zijn. Het probleem was alleen dat De Duif van oorsprong een parochie was en het is nu eenmaal bijna onmogelijk van een parochie een echte basisgroep te maken. Het ontstaan van een basisgroep veronderstelt namelijk een van binnen uit spontaan gegroeide eensgezindheid. Het was de vraag of de eensgezindheid om met ons allen de kerk open te houden voldoende basis zou blijven. Deze twijfels sprak Ton Wiemers al uit in zijn eerste brief aan de werkgroep.
Het was duidelijk dat om deze ontwikkeling te stimuleren er iets moest worden gedaan. De algemene vergaderingen (AV) van De Duif, die Wiemers als voorzitter leidde, noch de zondagse diensten onder dezelfde leiding leken geen aangewezen gelegenheden om dit proces te entameren. De eerste pogingen daartoe waren bovendien niet hoopgevend. Daarom stelde Wiemers voor een soort beleidsorgaan te vormen waarin deze toekomstplannen en de lange termijn doelstellingen van De Duif konden worden bestudeerd. Omdat ‘beleidsraad’ voor de democratische uitgangspunten van De Duif misschien wat te bedreigend zou klinken werd de naam ‘Klankbordgroep’ voorgesteld aan de AV. Na een hevige discussie kreeg Ton Wiemers in de AV van 29 maart 1978 toestemming om deze Klankbordgroep op te richten en op 22 mei daaropvolgend had de eerste vergadering plaats. Voor Wiemers was het nieuwe werk voor deze groep een goede aanleiding om het voorzitterschap van De Duif neer te leggen. Dit kreeg zijn beslag in de AV van 7 juni.
De beraadslagingen van de klankbordgroep hadden gemakkelijk kunnen verzanden in droge, theoretische discussies, maar praktische gebeurtenissen hielpen een handje mee. In de maand mei van dat jaar vroeg een groep Chileense vluchtelingen toegang tot de kerk voor het houden van een hongerstakingsactie. Ze kregen toestemming onder voorwaarde dat het geen hongerstaking zou worden totterdood. In juli kwam een dergelijk verzoek van de zogenaamde 182 Marokkanen, die bedreigd werden met uitzetting uit ons land. Ook voor hen werd de kerk opengesteld. Hun actie zou drie maanden duren, uitgebreid verslagen worden door de landelijke media en in oktober met succes bekroond worden. Dit alles gaf een grote bekendheid aan De Duif en we kregen veel krediet bij de recent opgerichte BBN.
Probleem was alleen dat de actie van de Marokkanen weliswaar in De Duif had plaatsgehad, maar geen actie was van De Duif en dat er maar heel weinig Duifleden actief aan deelnamen. De besprekingen in de Klankbordgroep waren dan wel heel vooruitstrevend, er was weinig mogelijkheid het daar geventileerde te laten doorklinken in de hele Duifgroep. Aan pastor Wiemers werd te verstaan gegeven dat hij in zijn preken het woord basisbeweging maar liever niet moest noemen. Er bleek in De Duif toch niet genoeg voedingsbodem aanwezig om zich thuis te voelen in de links-kritische taal van de BBN, laat staan daar geld voor beschikbaar te stellen. Na zich losgemaakt te hebben van bevoogding door bisdom en Citykerk, zag men in de BBN-organisatie een nieuw gevaar en men begreep niet dat men daar niet alles pro deo deed, zoals in De Duif. Zoals de Klankbordgroep haar voeling met de Duifgroep verloor, zo ook kon de vertegenwoordiger van De Duif in de landelijke raad van de BBN het aldaar besprokene maar moeilijk kwijt in de algemene vergadering. Een wat jammerlijke ontwikkeling, want er had tussen het geëngageerde enthousiasme van de BBN en de nuchtere afstandelijkheid van De Duif een voor beiden voordelige wisselwerking kunnen ontstaan. In het begin zag het er hoopvol uit. In september bezocht de landelijke coördinator van de BBN, Fred Keesen, een vergadering van de Klankbordgroep. In dezelfde maand verscheen het document ‘Visie en Program’ van de BBN, met het verzoek om reacties van de groepen. De reactie van De Duif in oktober daaropvolgend is nog steeds een zeer leesbaar stuk.
Een ander belangwekkend stuk van de Klankbordgroep is ‘Uitgangspunten voor een nieuwe koers’ van Kerstmis 1978. Daaruit is vooral van belang dat geconstateerd wordt dat De Duif, met name door wat er gebeurde tijdens de Marokkanenactie, zich ontwikkeld heeft tot een oecumenische kerk en dat een dominee, dr. Ernst Stern, zich bij De Duif heeft aangesloten en door iedereen als voorganger wordt aanvaard. Wij willen katholiek zijn in de ware zin van het woord en het ‘rooms’ daarbij wel relativeren. Een brief aan de paus met een vraag om bisschoppen in die geest werd op 4 februari 1979 door alle Duifgangers ondertekend. De Duif wil een open kerk zijn en in die geest was de reactie van de Klankbordgroep op de definitieve tekst van ‘Visie en Program’ van de BBN ook positief, met de aantekening dat de politieke consequenties van ons geloof wel door ons worden onderschreven, mits ze als aanbevelingen worden gepresenteerd en niet als door de BBN vastgesteld.
In juni moest definitief worden beslist over het lidmaatschap van De Duif van de BBN op basis van het vastgestelde eindconcept van Visie en Program. Nu bleek duidelijk dat de meningsvorming binnen de Klankbordgroep niet parallel liep met die in de rest van de Duifgemeenschap. Er was een tegenstelling ontstaan die duidelijk bleek bij de stemming: 18 voor en 40 tegen. De voorstemmers vielen praktisch samen met de leden van de Klankbordgroep. Omdat die tegenstelling in meer groepen bestond, was in BBN-kringen de visie ontwikkeld van kern en dampkring. In die visie zouden de voorstemmers in De Duif toetreden als kern en de rest zou de damkring vormen. Die tweedeling werd binnen De Duif aangevoeld als discriminatie en dat deed geen goed.
In de loop van 1979 rijpen binnen de Klankbordgroep de gedachten om het oecumenisch karakter van De Duif vast te leggen en te evolueren van een clericale naar een lekenkerk. Ton Wiemers stelt zijn positie als vaste pastor ter discussie, Ernst Stern wordt definitief als voorganger aanvaard en er wordt gestreefd om ook leken te laten voorgaan. In september 1979 neemt een van de leken de plaats van Ton in als raadslid van de BBN namens De Duif. We krijgen meer contact met andere basisgroepen in Amsterdam, met de Zaanstadecclesia en met ‘t Eikske in Landgraaf en hebben bemoeienis met de actie van de Syrisch-Orthodoxe christenen, die na een actie in de kathedraal van Den Bosch hun actiecentrum in De Duif vestigen.
Jammer genoeg blijkt langzamerhand ook dat al deze ontwikkelingen in activiteiten en ideeën binnen de Klankbordgroep niet alleen slecht aanslaan bij de rest van De Duif, maar daar ook irritatie oproepen. Er wordt steeds gezegd: wij zijn zover nog niet, maar er blijkt geen enkele animo te bestaan om ooit zover te komen. De Klankbordgroep blijkt niet als klankbord van De Duif te kunnen fungeren. Een trieste constatering.
Naar buiten toe gaat het prima. Op 1 april 1980 treedt De Duif op als gastvrouw voor een ontmoetingsdag voor Amsterdamse en Zaanse basisgroepen. Voor de interne problemen wordt een oplossing gezocht door een besluit van de algemene vergadering om een bezinningsweekend te houden voor alle Duifleden. Dat besluit valt op 18 april en het weekend wordt gehouden op 31 mei en 1 juni. De Klankbordgroep wordt na 27 vergaderingen ontbonden en voor De Duif wordt een nieuwe organisatiestructuur bedacht: een aantal vaste werkgroepen waarvan de voorzitters het bestuur vormen. De tegenstellingen waren daarmee verleden tijd.
Lily Hageraats
De samenstellers van dit gedenkboek bij 20 jaar Duif hebben besloten hierin geen namen te noemen. De verleiding daartoe is wel groot, want veel belangrijke gebeurtenissen zitten aan namen vast en menige naam roept emotionele herinneringen op. Zoals die van actievoerders van het eerste uur en bestuursleden als Frans Nietvelt en Jos van der Meer. Maar we willen van dit boekje geen In Memoriam maken en als je namen noemt, dan van allemaal die ons ontvallen zijn. Slechts één naam wilden wij wel noemen, namelijk die van Lily. De reden daarvan is dat zij niet alleen een geliefd persoon was in De Duif, maar eigenlijk meer. Zij leek wel een instelling, maar dan wel een die heel typerend was voor het Duifleven gedurende vele jaren.
We kunnen niet beter doen om haar te typeren, dan hier de lijkrede af te drukken die in De Duif uitgesproken werd bij de herdenkingsdienst op 8 februari 1989.
Herdenkingsdienst in ‘De Duif’ op 8 februari 1989
Rede voor Lily Hageraats (1903-1989) door Ton Wiemers
Er staat in de evangelieverhalen van Matteüs en Lucas een wat wonderlijke uitspraak van Jezus genoteerd. Toen er op een dag verschillende mannen zich spontaan aanboden om hem te volgen maar enkele, overigens zeer plausibele voorwaarden stelden, reageerde hij nogal bits. Zo zij er een: ik ga mee, maar laat me eerst mijn vader begraven. Jezus zei hem: kom mee en laat de doden maar hun doden begraven. Alsof hij wilde zeggen: Laat dat nou maar, het gaat nu om iets belangrijkers. Het gaat er nu om hoe je met het leven omgaat en niet met de dood.
Aan dit woord van Jezus moest ik denken, toen ik over deze plechtigheid zat na te denken. Lily Hageraats, ons aller LILY, is niet meer, maar zij is hier niet aanwezig als dode maar als levende. Van begraven wilde zij niet weten en wat er met een dood lichaam gebeurt vond zij onbelangrijk. Omdat zij had vernomen dat een dood lichaam nog van nut kan zijn had zij lang geleden haar lichaam al afgestaan aan de wetenschap, dus geen begrafenis.
Een dienst ter gelegenheid van haar overlijden, zo heeft zij vaak gezegd, die wilde zij eigenlijk ZELF bijwonen, dat moest een feestelijke dienst worden en geen rouwdienst. Laat de doden maar hun doden begraven. Bij ons gaat het om de levenden. Ik denk dat dit typerend is voor LILY; zij hield van het leven en heeft intens geleefd naar alle kanten. Zij is daarom dan ook niet zo gemakkelijk te karakteriseren, nog veel minder zou je haar in een hokje kunnen stoppen… Het idee alleen al!
Lily had van jongs af aan een rebelse natuur. Zij werd 86 jaar geleden hier geboren en groeide op aan het Frederiksplein, onder de rook dus van De Duif. Maar denk niet dat haar verknochtheid aan onze Duif uit die tijd dateert, integendeel. Haar ouderlijk milieu was dat van de gegoede burgerij en zeer katholiek. Jaren bracht zij door op het befaamde internaat van Franse nonnen in Ubbergen, het deftigste meisjespensionaat van ons land, waar zij haar perfecte Frans aan te danken had. Het resultaat van die ietwat aristocratische opvoeding straalde zij duidelijk uit. In haar spraak en manier van doen bleef zij altijd een wereld van smaak en goede manieren uitstralen, vol savoir-vivre en degelijke opvattingen. Maar dat was maar één kant van haar persoonlijkheid. De andere kant was, wat zij zelf noemde, “haar zigeunernatuur”. Die kant van haar karakter deed haar rebelleren tegen heel de wereld van ouderwetse roomse deftigheid. Als enige dochter in het grote huis aan het Frederiksplein zorgde ze wel voor conflicten en al jong stortte zij zich in een huwelijk dat wel geen mislukking kan worden genoemd – want het leverde een half dozijn prachtige kinderen op – maar geen welstand. Als jong bruidje weelderig geïnstalleerd, leerde zij weldra diepe armoede kennen. De tweede kant van haar karakter kwam nu eerst recht tot ontplooiing, want zij wist met afwijzing van alle hulp van buiten haar grote gezin op creatieve wijze draaiend te houden. Van de kerk raakte zij vervreemd, he4tgeen begrijpelijk was want dat hoorde bij dat deel van haar opvoeding waarvan zij zich had afgewend.
Pas vele jaren later, toen de zes kinderen het huis uit waren en de jongste zoon uit haar tweede huwelijk op tragische wijze was gestorven, kwam zij min of meer toevallig weer met haar oude Duif in aanraking. En toen bleek, dat de kerk waar zij als jong meisje tegen gerebelleerd had nu zelf rebels was geworden en mijn grootvader de boezemvriend was geweest van haar vader, kon haar hernieuwde relatie met de kerk van haar kinderjaren niet meer stuk en evenmin ons beider vriendschap.
De relatie van Lily Hageraats met De Duif is een heel speciale. Er zou een heel psychologisch verhaal te vertellen zijn over de achtergronden van die relatie. Lily had uit haar rebelse jeugd natuurlijk wel wat roomse schuldgevoelens overgehouden. Nu kon zij zich rehabiliteren door zich met overgave te bekennen tot deze gemeente waar zij zich ooit van had afgewend. Maar van de andere kant kon onze Duif, ontdaan van alle oude starheid en deftigheid, zich nu rehabiliteren tegenover Haar en Haar nu bieden wat zij vroeger gemist had.
Het werd een jarenlang feest. Als de Grand Old Lady van de kerk stond haar huis jaar in jaar uit open voor de huiselijke vieringen van de grote feesten. Haar open-huis party’s werden een begrip. En ‘s-zomers trokken hele scharen Duifklanten naar haar vakantiehuis in de Ardennen. Haar gastvrijheid is nu reeds legendarisch. De overvloedige maaltijden leken altijd klaargemaakt door de kaboutertjes want je zag haar nooit koken en ze slaagde er rustig in twaalf mensen heerlijk te laten slapen in een huis met drie logeerbedden.
Wij moeten afscheid nemen van Lily. Dat is pijnlijk want wij hebben van haar genoten. Maar zij heeft ook van ons genoten want ze had behoefte aan aandacht, aan gezelligheid, aan mensen om zich heen.
Lily heeft het in haar leven noch zichzelf noch haar omgeving altijd gemakkelijk gemaakt. Zij was eigenzinnig en volgde haar eigen weg maar aanvaardde daarvan ook alle consequenties. Zij was geen vroom gelovige in de traditionele zin van het woord. Ik denk dat zij meer in de mens geloofde dan in God. Maar gelukkig voor haar is God zelf mens geworden en daarom hoorde zij er zozeer bij, hier bij deze christengemeente.
Laat de doden maar hun doden begraven, zei Jezus. Lily wil helemaal niet begraven worden. Dat doen wij dan ook niet. Zij blijft er gewoon bij horen.